 |
|
Home |
|
|
Inleiding |
|
|
Introduction |
|
|
Geschiedenis |
|
|
Activiteiten |
|
|
Locatie |
|
|
Nieuws |
|
|
Prijzenkast |
|
|
Bibliotheek |
|
|
FotoAlbum |
|
|
Sponsoren |
|
|
Links |
|
|
Aanmelden |
|
|
|
|
|
|
|
|
ZESHONDERD
JAAR GILDEGESCHIEDENIS IN KORT BESTEK
|
Het jaar
1408 wordt beschouwd als het oprichtingsjaar van het
Sint-Jorisgilde in Zesgehuchten. Het was toen een onzekere tijd,
vooral na de dood van de zeer oude hertogin Johanna van Brabant in
1406. Het hertogdom Brabant had zij twee jaar eerder afgestaan aan
Anton van Bourgondië, de zoon van Philips de Stoute. Bourgondië
was betrokken bij de strijd tussen Engeland en Frankrijk, die
bekend staat als de Honderdjarige Oorlog (1337-1453). Anton van
Bourgondië zou sneuvelen in de slag bij Azincourt in Frankrijk in
1415.
De bewoners van de Brabantse dorpen waren zich bewust
van de gevaarlijke tijd waarin zij leefden. Voor hen was het leven
in het hiernamaals belangrijker dan het aardse leven, waaraan door
oorlogen plotseling een einde kon komen. De Zesgehuchtenaren waren
parochianen van de Maria en Brigidakerk in Geldrop, maar zij
hoorden niet tot het dorp Geldrop, dat een heerlijkheid was van de
familie Van Geldrop. Zesgehuchten bestond in die tijd uit zo’n
100 huizen. Het was niet veel kleiner dan het naburige Geldrop. De
inwoners van de zes gehuchten Genoenhuis, Gijzenrooi, Hoog
Geldrop, Hout, Hulst en Riel, maakten deel uit van de heerlijkheid
Heeze en Leende, die in het bezit was van de familie Van Horne.
Deze familie bezat ook het aangrenzende Weert en Nederweert, het
Land van Horn, dat sinds 1450 een graafschap was, en het Land van
Altena.
|
|
De
situatie in 1408
Omstreeks
1408 probeerden de Zesgehuchtenaren een altaar te krijgen in de
kerk van Geldrop, bij wijze van spreken een stukje dat alleen voor
de eigen dorpelingen zou zijn. De broederschap die opgericht werd
aan dat altaar had Sint-Joris als patroonheilige. Dit was in die
tijd een populaire heilige onder het volk. Zoals gebruikelijk
zette men de broederschap ook in voor het beschermen van het
altaar en de eigen woningen in de gehuchten. Zo vormden de leden
van de broederschap een eigen gilde.
|
Ongetwijfeld
verleende Jan van Horne, die heer van Heeze en Leende was van 1404
tot 1436, zijn goedkeuring aan het gilde. Jan was kamerheer van de
hertog van Bourgondië en drossaard van Brabant. Hij bezat
belangrijke gebieden in het huidige België en Frankrijk,
waaronder het kasteel Gaasbeek nabij Brussel, waar hij de meeste
tijd verbleef. Of hij reeds in 1408 schriftelijk zijn goedkeuring
hechtte aan de oprichting van het gilde in Zesgehuchten, weten we
niet omdat een oprichtingakte niet bewaard is gebleven. Wel keurde
één van zijn afstammelingen in 1628 een oud en al bestaand
reglement van het gilde goed.
Bescherming
van altaar en woning
Over
de eerste eeuwen van het bestaan van het Sint-Jorisgilde is weinig
bekend. De gildebroeders en -zusters kwamen regelmatig bijeen in
de kerk om te bidden voor het zielenheil van overleden leden. In
die jaren was het bij de meeste gilden gebruikelijk dat zowel
mannen als vrouwen deel uitmaakten van de broederschap. De vrouwen
schoten echter niet mee. Het oefenen met wapens was van belang om
het eigen dorp in geval van nood te verdedigen. Tot aan het begin
van de 16de eeuw was de oorlogsvoering zodanig dat een groep
gewapende boeren in staat was om een klein huurleger te verdrijven
of zelfs te verslaan. Een bekend voorbeeld is de slag die in 1528
geleverd werd tegen de troepen van de hertog van Gelre op de heide
tussen Heeze en Leende. Het is niet uit te sluiten dat
gildebroeders van het Sint-Jorisgilde uit Zesgehuchten daaraan
deelnamen. De gewapende boeren hadden succes en verdreven het
leger tot over de Maas bij Roermond.
Veranderingen
in oorlogsvoering
Aan
het begin van de 17de eeuw was de oorlogsvoering zodanig
veranderd, dat weerstand van ongeoefende boeren zinloos was. De
goed opgeleide huurlegers van de koning van Spanje en die van het
Staatse leger streden om de macht in de Nederlanden. In het
noorden had zich inmiddels de Republiek der Verenigde Nederlanden
gevormd. Het Staatse leger, dat door de Republiek werd betaald,
stond onder leiding van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik van
Nassau. Brabant maakte in die tijd nog deel uit van de Spaanse
Nederlanden. Het Spaanse leger bevond zich in de garnizoenssteden
Weert, Helmond of Den Bosch. De gildebroeders van het
Sint-Jorisgilde deden er verstandig aan om zich niet te verzetten
tegen een van beide partijen. Verder dan het handhaven van de orde
in de eigen dorpsgemeenschap kwam het niet. Wel bleven de
gildebroeders trouw op Sint-Jorisdag de mis bijwonen in de oude
kerk in Geldrop, die stond op de plaats van de huidige kerk. Het
bidden voor de overleden leden was nog steeds een belangrijke
taak.
Tijdens
het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) keerde de rust in Brabant
enigszins terug. De gilden konden ongestoord koningschieten en hun
jaarlijkse patroonsdag vieren. Het Sint-Jorisgilde liet in 1612
een zilveren koningsvogel maken en een grote trom, die beide nog
bewaard worden. Het zijn de oudste voorwerpen die het gilde in
bezit heeft.
Veranderingen
tussen 1648 en 1798
In
1648 sloten de koning van Spanje en de Republiek der Verenigde
Nederlanden vrede. Hierdoor kwam er een einde aan de Tachtigjarige
Oorlog. Het oude hertogdom Brabant was ten gevolge van de oorlog
verdeeld in een noordelijk deel dat voortaan toebehoorde aan de
Republiek der Verenigde Nederlanden en een zuidelijk deel dat tot
de Spaanse Nederlanden behoorde. De heerlijkheid Heeze-Leende en
Zesgehuchten maakte deel uit van de Meierij van Den Bosch, die
bestuurd werd door de Staten-Generaal van de Republiek.
|
|
Na 1648 was in de Meierij de
katholieke godsdienst verboden. De kerk van Geldrop kwam in handen
van een klein groepje protestanten. Een oude kapel op Riel werd
gesloten en diende nog een tiental jaren als school, waarna het
gebouw gesloopt werd. De leiding over het dorpsbestuur in de
heerlijkheid Heeze-Leende en Zesgehuchten was in handen van een
protestantse drossaard. Deze moest er ondermeer op toezien dat de
katholieke godsdienst niet werd uitgeoefend. Toch werd de soep
niet zo heet gegeten als die werd opgediend. Dat blijk uit het
feit dat drossaard Johan de Jongh in 1682 zelfs koning werd van
het Sint-Jorisgilde in Zesgehuchten. De drossaard was de
plaatselijke vertegenwoordiger van de heer van de heerlijkheid.
Het kasteel in Heeze was in die tijd in handen van de familie
Snouckaert van Schaumburg. Tussen het gilde en de heren van Heeze
bestond een hechte band. Reeds in de 16de eeuw gaven de Van
Horne’s jaarlijks een bijdrage aan de gilden in Heeze, Leende en
Zesgehuchten.
De gilden waren aanwezig bij belangrijke
gebeurtenissen die plaatsvonden op het kasteel. Bij het overlijden
van een heer gingen de gilden voorop in de rouwstoet. De
standaardruiter van het Sint-Jorisgilde van Zesgehuchten opende
vanouds de stoet die de heer begeleidde naar zijn laatste
rustplaats. In 1686 schoot Albert Carel, baron Snouckaert van
Schaumburg, zich tot koning van het Sint-Jorisgilde. Het prachtige
zilveren koningsschild van 1686 met zijn familiewapen is nog
steeds één van de pronkstukken van het gilde. Ook bezit het
gilde een 18de-eeuws vaandel, een vaandel van de standaardruiter
en sjerpen van Egyptisch vlechtwerk, die geschonken zijn door de
heer van Heeze. Helaas is het vaandel niet meer in een al te beste
staat.
De viering van de patroonsdag
en het bidden voor de overleden leden kon na 1648 niet meer
plaatsvinden in de kerk van Geldrop. Noodgedwongen moesten de
gildebroeders zich behelpen met een schuilkerk op de grens van
Someren en Nederweert. Omstreeks 1672 stond de heer van Geldrop
toe dat op het terrein van het kasteel een schuurkerk werd
gebouwd. Deze bleef in gebruik tot aan het begin van de 18de eeuw.
|
Ondanks de strenge
anti-katholieke maatregelen bleven de gilden in de 17de en 18de
eeuw bestaan. Zo was het in die tijd verboden om een vaandel te
voeren met een embleem met een voorstelling van Sint-Joris of een
Bourgondisch kruis. De teerdag mocht niet gevierd worden op de
feestdag van Sint-Joris. Het koningschieten ging wel door. Het
Sint-Jorisgilde in Zesgehuchten is in het bezit van een groot
aantal zilveren schilden uit de 18de eeuw. Vrijwel geen enkel
gilde uit Zuidoost-Brabant heeft een dergelijk aantal uit die
tijd. Op het zilver zijn afbeeldingen te vinden van de beroepen
van de koningen, zoals landbouwer, bierbrouwer, wever of
molenmaker.
In 1798 kregen de katholieken officieel hun
kerken terug, maar het duurde een aantal jaren voordat de diensten
opnieuw in de middeleeuwse kerk gehouden kon worden.
De
gemeente Zesgehuchten 1810-1921
In
1810 ging Nederland deel uitmaken van het Franse keizerrijk. Er
ontstonden in dat jaar gemeenten naar Frans model. Zesgehuchten
werd toen een zelfstandige gemeente, echter voorlopig zonder eigen
raadhuis. De vergaderingen vonden plaats in het woonhuis van de
burgemeester. Het gilde was in die tijd nog steeds actief. Het was
in het bezit van een akker op Hoog Geldrop, die in 1758 was
aangekocht via een van de leden. Even leek het erop dat keizer
Napoleon beslag wilde leggen op de bezittingen van de gilden, maar
dat liep goed af. De akker was een belangrijke bron van inkomsten
voor het gilde. Gezamenlijk verbouwden de gildebroeders daar
graan. In het reglement was zelfs de regel opgenomen dat de leden
jaarlijks een kruiwagen mest moesten leveren voor de akker. Van de
jaarlijkse opbrengst kon de teerdag worden bekostigd. Op de
patroonsdag van Sint-Joris aten en dronken de gildebroeders dan op
kosten van het gilde. In de eerste helft van de 19de eeuw
probeerden de Brabantse pastoors de zeden in de parochies te
handhaven door de feesten van het gilde te verbieden voor de
vrouwen. Het gilde werd daardoor een vereniging van mannen.
|
|
In 1868 werd Zesgehuchten een
zelfstandige parochie. Het gilde hoefde niet meer naar Geldrop ter
kerke. Het duurde echter tot 1883 voordat de huidige kerk van
Zesgehuchten in gebruik werd genomen. Het gilde had daar geen
eigen altaar meer, maar de viering van Sint-Jorisdag kon in de
kerk plaatsvinden. In de tweede helft van de 19de eeuw kampten
veel gilden met concurrentie van handboogschutterijen en
kruisboogschutterijen, die in die tijd massaal werden opgericht.
Vaak zien we in diezelfde tijd ook de oprichting van een harmonie
of fanfare.
|
In
het landelijke Zesgehuchten, waar naast boeren een aantal wevers
de kost verdiende in de Geldropse wollenlakennijverheid en
industrie, bleef de concurrentie van nieuwe verenigingen beperkt.
Het Sint-Jorisgilde was eind 19de eeuw de grootste plaatselijke
vereniging.
De Meierijsche Courant meldde in 1908 de
viering van het 400-jarig bestaan van het Sint-Jorisgilde. Dit
moet natuurlijk het 500-jarig bestaan zijn. Ter gelegenheid van
dit heuglijke feit organiseerde het gilde een gildefeest waaraan
een aantal schuttersgilden en schutterijen uit de omliggende
dorpen deelnamen. In die tijd waren de vervoersmogelijkheden nog
erg beperkt, een tramlijn bestond er wel, maar een spoorlijn kwam
er pas in 1913. Sommige gilden kwamen met paard en kar naar
Zesgehuchten om aan de festiviteiten deel te nemen. Koningin
Wilhelmina stelde een gouden medaille beschikbaar als hoofdprijs
voor de beste groep schutters. Deze werd gewonnen door de
schutterij Nimrod uit Aarle-Rixtel.
De gemeente Zesgehuchten
hield in 1921 op te bestaan. Het dorp ging voortaan deel uitmaken
van de gemeente Geldrop. Het gemeentehuis aan de Papenvoort werd
verkocht als woonhuis. Voor het gilde veranderde er verder niet
veel. Het bleef gehuisvest op Hoog Geldrop bij café Van den
Hurk.
Bloeitijd
van het gilde
In
1928 schonk baron Van Tuyll van Serooskerken een prachtig zijden
vaandel met een afbeelding van Sint-Joris aan het gilde. Het
vaandel werd vervaardigd in een atelier in Brussel. Het
Sint-Jorisgilde van Zesgehuchten was in die tijd één van de
grootste nog bestaande middeleeuwse gilden in Noord-Brabant. Het
bezat nog steeds een akker op Hoog Geldrop. Omdat dit perceel
gunstig lag aan de doorgaande verharde weg van Zesgehuchten via de
Laarstraat naar Geldrop, besloot het bestuur om de akker te
verkopen aan een van de leden, die er een aantal huizen liet
bouwen. Van het geld werden sjerpen en petten gekocht, terwijl het
grootste gedeelte van de opbrengst als hypotheek werd uitgeleend
aan een medelid dat het bedrag in dertig jaar tijd terugbetaalde.
|
|
Veel
concurrentie van handboogschutterijen ondervond het gilde niet. De
scherpschutterij Prins Hendrikdoelen ging zelfs in zijn geheel op
in het Sint-Jorisgilde. Daarnaast waren veel leden van het gilde
tevens lid van de scherpschuttersvereniging Sint-Joris, die in
Hulst was gevestigd.
|
Tijdens
de Tweede Wereldoorlog verbood de bezetter het verenigingsleven.
Het schieten met eigen geweren was sowieso uitgesloten. Het gilde
mocht al blij zijn dat er geen beslag gelegd werd op de wapens. In
1944,kort na de bevrijding,vond voor het eerst weer koningschieten
plaats, dit keer op Riel nabij het huis van medelid Thomas van
Rooij. Vóór die tijd schoot het gilde veel op een schutsboom die
stond naast het kerkhof op Hoog Geldrop.
|
Dorpsfeesten
en jubilea
In
de vijftiger jaren kwam het verenigingsleven in Zesgehuchten tot
bloei. Er werd een harmonie opgericht en de vereniging
Zesgehuchten Vooruit organiseerde tal van dorpsfeesten, met name
jubilea van pastoor Van Hooff. Het gilde was daarbij altijd
present. Het Sint-Jorisgilde vierde het unieke 60-jarige
lidmaatschap van Jef Bakermans en Albert Verhoeven, die beiden
koning en jarenlang bestuurslid waren geweest. De traditionele
vendelgroet van de vendeliers van het gilde was een vaste
activiteit naast de serenade van de harmonie en een dans van
scholieren of de boerinnenbond. Het kleine en landelijke
Zesgehuchten was een levendige gemeenschap.
In 1958 vierde het
Sint-Jorisgilde het 550-jarig bestaan met een gildedag, die
voorspoedig verliep. In die tijd was het gilde voor het eerst
geüniformeerd. Vanaf de zestiger jaren veranderde het karakter
van de parochie Zesgehuchten door toenemende bouwactiviteiten,
waarvan de Beekweide aanvankelijk de grootste uitbreiding vormde.
Ook onder de nieuwkomers in de gemeente was er belangstelling voor
het gildewezen. Was het voorheen een vereniging met veel leden uit
slechts enkele families, zoals Bakermans, Hoogers, Klomp en Beks,
nu was er een grotere diversiteit aan leden uit verschillende
families en met een groot verschil in beroepen. In 1972
organiseerde het gilde een klein gildefeest op de Beekweide. In
1983 volgde het 575-jarig bestaan dat gevierd werd met een
kringgildedag, die echter grotendeels door hevige regenbuien
letterlijk in het water viel. Het zou voor veel deelnemende gilden
nog lang een veelbesproken verregende gildedag zijn. Ter
gelegenheid van deze dag presenteerde het gilde zich in nieuwe
uniformen.
|
|
In
de tachtiger en negentiger jaren raakte het gilde een eigen
schietterrein kwijt bij het kanaal op Hulst en vervolgens achter
het gebouw De Vlerken aan de Papenvoort. Het gilde had vele jaren
een thuisbasis bij Jan van den Hurk op Hoog Geldrop, Noud Peters
op het Hout en daarna weer een aantal jaren op Hoog Geldrop.
Uiteindelijk lukte het om een perceel grond achter het
gemeenschapshuis in erfpacht te krijgen. Het terrein werd
opgehoogd en in 1993 voorzien van een tijdelijk onderkomen en
schutsbomen voor het schieten met de kruisboog.
|
Het
kruisboogschieten was uit nood geboren omdat het gilde achter De
Vlerken niet meer mocht schieten nadat boer Coolen van de
Rielsedijk bezwaar had aangetekend bij de Raad van State. Wel bood
het gilde van Geldrop de gelegenheid om op hun terrein bij de
manege Meulendijks nog geweer te schieten. De eigen huisvesting
was een flinke impuls voor het gilde. Opnieuw schafte het gilde
nieuwe uniformen aan. Hierdoor ontbrak het geld om geweerbomen met
kogelvangers te realiseren op het eigen terrein. Met de opbrengst
van de jaarlijkse boekenbeurs, die voor dit doel werd opgezet, kon
dit plan uiteindelijk ook worden uitgevoerd. Het duurde echter
jaren voordat alle vergunningen binnen waren, maar met de inzet
van alle leden is dit doel bereikt. Daarna konden de leden
beginnen met de voorbereidingen tot het grootste evenement uit het
bestaan van de vereniging, namelijk de organisatie van de
kringgildedag in 2008 in Zesgehuchten.
Op 21
april 2013 werd op Sint Jorisdag een nieuw gildegebouw in gebruik
genomen. Het gebouw is goed geisoleerd en wordt verwarmd door
lucht-lucht warmtepompen. Hierdoor kan het gebouw het hele jaar
gebruikt worden voor activiteiten.
Tot slot
mogen we opmerken dat het Sint-Jorisgilde van Zesgehuchten een van
de weinige Brabantse gilden is die onafgebroken heeft bestaan en
gedurende veel perioden heeft laten zien dat het een bloeiende
vereniging is. Momenteel telt het gilde zo’n 30 actieve leden.
Vrouwen zijn sinds 1998 volwaardig lid van het gilde. Het rijke
verleden van het gilde wordt goed gekoesterd.
Jean
Coenen (met aanvullingen van Cleo van Kemenade)
|
|